Zaad; een kwestie van kansberekening
-
Geen plant of boom is onsterfelijk, dus moet er voor nageslacht worden gezorgd. Zaad maken kost veel energie, en daarmee moet zo zuinig mogelijk worden omgesprongen. De bosbouwer zal dit kunnen merken omdat in jaren van overvloed aan eikels en beukennoten de hout productie minder zal zijn.
Grote zaden bevatten naast een kiem nog grote hoeveelheden reservevoedsel. De zaailingen die uit deze grote zaden groeien hebben dit nodig omdat ze vaak in een bos terecht komen en het lang kan duren voordat ze voldoende licht kunnen opvangen om zelfstandig verder te kunnen groeien.
Opportunisten “kiezen” voor kleine zaden met weinig reservevoedsel. Een wilg bijvoorbeeld verspreidt met behulp van de wind oneindig veel zeer kleine zaden, in de hoop dat ze gedurende de enkele uren dat ze kiemkrachtig zijn een geschikt plekje bereiken dat open en vochtig moet zijn.
Het zijn vooral de pioniersplanten die veel lichte zaden produceren om veel kansen te hebben om juist een plekje te vinden waar in de bodem gerommeld is. Na enige tijd moeten deze planten daar weer het veld ruimen omdat andere langzamer groeiende planten daar de omstandigheden veranderen door bijvoorbeeld het licht weg te kapen. Deze planten van verstoorde plaatsen zijn spoedig weer verdwenen, en moeten in deze korte periode voor nageslacht hebben gezorgd.
De Gelderse roos, waarvan een foto bij dit artikel, heeft een andere strategie gekozen.
De bessen worden door de vogels lange tijd versmaad. De plant heeft weinig energie gestoken om ze smakelijk voor de vogels te maken. De bessen blijven heel lang hangen. Pas in het nieuwe jaar als alle al veel lekkerder bessen op zijn dan worden deze bessen door merels en lijsters opgezocht.