Over salamanders gesproken
Riet van de Water
In Zuid-Holland leven twee soorten watersalamanders. De meest algemene heet de “kleine” of “gewone” salamander en de grootste (in Nederland voorkomende soort) wordt de “grote water- of kamsalamander” genoemd. Nu het voorjaar weer in aantocht is komen de salamanders ook weer tot leven. Het zijn, net als kikkers, amfibieën, die een gedeelte van het jaar op het land leven, maar vanaf april in het water te vinden zijn. Ze kunnen onder water ademhalen via de huid, maar het blijft noodzakelijk om af en toe aan de oppervlakte zuurstof te halen.
De mannetjes hebben bij het te water gaan een prachtige kam ontwikkeld op de rug en staart. Deze kam is bij de kamsalamanders zo groot en puntig, dat het dier wel een mini draakje lijkt. Paaien met de vrouwtjes doen ze al wimpelend met de staart. Na verloop van tijd komen de eieren uit en zwemmen er jonge watersalamanders rond met kieuwen. Nog hetzelfde jaar verlaten deze jongen hun geboortepoel of sloot om daar ooit weer terug te keren om voor de voortplanting te zorgen. De kieuwen zijn dan verdwenen en de huid is stugger geworden. Dit om uitdrogen tegen te gaan.
Ze moeten altijd oppassen voor uitdrogen en daarom zijn ze pas actief tijdens regen en/of ’s nachts. Ze jagen dan op insecten, wormen en slakken. Zolang hij of zij onder water verblijven eten de volwassen dieren graag kikkers- en paddenlarven. Zelfs zijn ze niet vies van hun eigen soortgenoten. Bij het verlaten van de sloot hebben de mannetjes hun mooie kam verloren.
In de wintertijd zijn ze nagenoeg onvindbaar. Ze houden dan een winterslaap op een vorstvrij plekje. In deze periode zijn de mannetjes en vrouwtjes bijna eender. Er is een tijd geweest, dat veel kleine stilstaande watertjes verwaarloosd werden en verdwenen. Mede door een ander beleid gaat het weer wat beter. Want dit zijn juist de plekken die belangrijk zijn voor de overlevingskansen van de kamsalamander. De kleine salamander heeft al snel genoeg aan de biotoop van de poldersloot.