Aart van Dragt
Over de Lutjeswaardsebinnenweg loop ik naar Hoornaar. De polder waar ik doorloop zou toch de Lutjeswaard moeten heten. Maar Google Maps meent dat dit een ondiepte in de Waddenzee is. Toch ligt dit fraaie poldertje in de Alblasserwaard. Het is een zonnige dag halverwege maart als ik mijn rondje loop. Op een andere wijze is een rondje niet mogelijk want elk vervoermiddel moet halverwege terug. Het is er heel landelijk. Een met knotwilgen omzoomde kade waar over een maand het fluitenkruid en koolzaad voor een uitbundige voorjaarstooi zullen zorgen. En aan de andere kant een graspad langs het water van de Giesen met aan de overzijde kapitale boerderijen en enkele buitenhuizen die bijna allen een tuin aan het water hebben. Halverwege het graspad moet ik over het terrein van de watermolen. Er is weinig ruimte maar gelukkig staan de wieken stil.
In het weiland spelen vier hazen het onder hazen populaire voorjaarspel “tik, ik heb je”. Genietend sla ik ze gade tot ze mij in de gaten krijgen. Ze kijken op, de oren gaan in de nek en ze drukken zich in het lage gras en plots zijn daar vier molshopen extra. Ik blijf staan en imiteer enige tijd een knotwilg. Lang houden de hazen het niet vol, een paar oren gaan omhoog, het kopje komt te voorschijn en even later rennen ze weer achter elkaar hun rondjes.
Uit het silhouet van een boom maakt zich een buizerd los om al klagend hoogte te winnen om door twee kraaien op de huid gezeten, de polder uit gejaagd te worden. Hoog in de lucht zweven drie ooievaars en met trage vleugelslag komt een grote zilverreiger laag over. Op het weiland tussen de kieviten al twee grutto’s. Aan de waterkant zie ik de eerste dotterbloemen bloeien. En het voorjaar, dat moet nog komen.