libellen zijn rovers

 

Libellen zijn prachtige en heel bijzondere insecten. Ze zijn in 300 miljoen jaar nauwelijks veranderd. Al waren er vroeger soorten die wel 60cm groot konden worden.

In ons land komen 52 soorten voor, waarvan er 34 in aantal achteruit gaan. Elke soort stelt andere eisen aan zijn omgeving. Het voorkomen van een specifieke soort geeft informatie over de kwaliteit van het milieu ter plekke. Libellen zijn mooie dieren om nader te observeren. Bij rivieren, sloten, meren, moerassen en zelfs ver daar vandaan kun je in de zomer libellen waarnemen. Libellen zijn in principe bij elke waterpartij te vinden mits het water niet vervuild is of te snel stroomt. 

Daar waar muggen en vliegjes boven het water dansen worden ze door de fabelachtige vliegers al vliegend verslonden. Tijdens de jacht kunnen ze snelheden van wel vijftig kilometer per uur halen, sneller dan bijna al hun prooidieren. Daarbij ontgaat hun weinig. Met hun ogen die uit wel 30.000 facetten kunnen bestaan, kunnen ze de hele omgeving  in één  blik overzien.

Mannetjes bezetten territoria langs de oevers die tegen indringers worden verdedigd. Hangend aan een oeverplant loeren ze naar een stuntend vrouwtje. Als een vrouwtje dit gebied binnen vliegt, probeert hij haar te verleiden tot een paring. Daarbij grijpt het mannetje  met zijn twee grijporganen aan het eind van zijn dunne lijfje het vrouwtje in de nek vast. Dit past alleen als ze van de zelfde soort zijn.

Na de paring, waarbij ze samen als een liefdestandem kunnen vliegen, zal het vrouwtje de bevruchte eitjes op waterplanten willen afzetten. Ze zoeken een geschikte locatie. Het mannetje voorop, het vrouwtje met zich meeslepend. Hij wil voorkomen dat een ander mannetje zijn plaats inneemt. Daarom tracht hij het vrouwtje zo lang mogelijk bij zich te houden. Indien mogelijk tot ze haar eitjes heeft afgezet. Ondertussen worden ze belaagd door andere mannetjes die het ook op het vrouwtje hebben voorzien. Als ze daarin slagen zullen ze het spermapakketje van hun voorganger vervangen  door het eigen sperma.

Is de juiste plek gevonden, dan is het prachtig is te zien hoe ze haar achterlijf kromt en met een legboor een eitje op een water of oeverplant afzet. Sommige soorten vliegen al eieren leggend laag over het wateroppervlak. De larven leven in het water en zijn eveneens ware rovers. Ze vallen alles aan en ontzien zelfs soortgenoten niet. Na een tot vijf jaar en tien tot vijftien keer vervellen, komt de dag dat de larve langs een stengel omhoog klautert en wacht tot de zon opkomt. Dan volgt de gedaantewisseling en komt het volwassen insect te voorschijn. Als de vleugels gedroogd zijn en het dier op temperatuur is gekomen is het klaar om weg te vliegen.