Riet van de Water
Heb je wel eens goed gekeken naar deze insecten? Heb je toen ook gezien hoe mooi ze zijn? Weet je wel dat deze diertjes behoren tot de snelst vliegende en oudste insecten ter wereld?
Neem nou bv. zo’n schitterend blauw exemplaar. Zie hem scheren boven de vijver. Hij duldt geen andere mannetjes, want hij is op zoek naar een vrouwtje. Alle vrouwtjes mogen er wel rondvliegen en hij zoekt net zo lang tot er een langskomt van dezelfde soort en dan vormen ze al gauw een paartje. Hij achtervolgt haar en daar boven in de boom wordt er gepaard. Het achterlijf van het mannetje bevat een grijporgaan en daarmee houdt hij het vrouwtje vast achter de kop. Zij heeft zijn zaadcellen nodig om haar eieren te bevruchten, dus drukt zij haar achterlijf tegen zijn onderkant van de borst, waardoor hij zijn zaad bij haar eitjes kan brengen. Aldus ontstaat de welbekende karakteristieke paringslus. Hierna vliegen ze (meestal samen) terug naar de vijver waar zij een plek zoekt om de eitjes te leggen. Soms krult zij haar lichaam naar voren zodat ze op een stekend insect lijkt en niet zo snel wordt aangevallen.
De vrouwtje die hun eieren in stengels of modder leggen doen dit met een soort legboor, waarmee zij de eitjes één voor één netjes op hun plek kan duwen. Vaak worden ze door hun partner nog vastgehouden, ter bescherming tegen vijanden, maar ook om te voorkomen dat andere mannetjes weer met het reeds bevruchte vrouwtje zullen paren. In dit laatste geval zullen de genen van het 2e mannetje overheersen.
De eitjes worden altijd in een natte plek gelegd, omdat de libelle zijn / of haar leven begint in het water. De eitjes zijn nog kleiner dan een speldenknop en soms langer dan dun, of ovaal.
Na ongeveer drie weken komen de eitjes uit en nu heten ze “nimfen”. Ze gaan zo snel mogelijk onder water en zullen nooit weten wie hun ouders waren. Ze zullen minstens twee jaar onder water leven. Intussen zullen ze maximaal 15 x vervellen en na elke vervelling meer op hun ouders gaan lijken. Na de 4e keer beginnen de vleugels zich te ontwikkelen. Ze ademen intussen door kieuwen in het uiteinde van hun achterlijf en moeten dus voortdurend water door hun lichaam pompen. Na twee zomers is de nimfe een waar roofdier met een grote onderlip, die ze kan uitklappen om een prooi te vangen.
Men noemt die lip een masker. Ze blijft nu liefst verscholen in de modder om prooien zoals insectenlarven, visjes, maar ook kikkervisjes te vangen. Tijdens een warme zomernacht kruipt ze uit het water en voordat de zon opkomt ziet ze kans om op een steen of rietstengel te klimmen en haar huid te laten drogen, zodat ze er uit kan barsten. Ze trekt kop en poten uit de huid en daarna de rest. Ze pompt bloed in haar vleugels en vier uur later is het libellenlichaam recht en hard. De vleugels zijn dan nog vochtig en hebben nog ongeveer een uur nodig om te drogen. Eindelijk kan de libelle vliegen.
Na een week zijn pas alle kleuren ontwikkeld en dan is de libel oud genoeg om te paren.
De meeste libellen leven slechts twee tot vier weken. De waterjuffers (te herkennen aan de vleugels die in rust tegen elkaar gevouwen zitten, wat bij de libellen niet gebeurt) leven maximaal 2 weken.
Lees ook:
* libellen.
*Zwevende heidelibel, zeldzame pionier op IJsselmonde