Riet van de Water
Heerlijk banjeren langs het strand en dan schelpen zoeken. Het ligt er vol met de resten van een uitbundig bodemleven. Eigenlijk de skeletjes van weekdieren. Tegenwoordig is er ook al een gevaar voor de schelpen in aantocht. De zure regen, die ook in zee valt, veroorzaakt daar een kalkafname in het water. Het gevolg daarvan is dat er niet voldoende kalk aanwezig is voor het stevig maken van de schelpen. Ze kunnen daardoor n.l. te dun blijven en dus minder sterk.
Het strand is de rand van twee verschillende leefgebieden. Eigenlijk een kerkhof. Je vindt er resten van landleven en skeletten van dieren, die massaal geleefd hebben op de bodem van de zee. Deze laatste worden schelpen genoemd. Sommige zijn nog vers. Ze zitten twee -aan -twee aan elkaar met een taai scharnier. Sommige glanzen nog en andere zijn verweerd door het zout van de zee en door het schurende zand. Als ze heel lang opgesloten hebben gelegen in een laag zeeklei zijn ze soms blauw verkleurd. Er zijn er die duizenden jaren oud zijn en onherkenbaar afgeslepen.
Maar de “jonge” exemplaren hebben namen zoals: strandschelp, zaagje, mesheft. Er zijn schelpen met een gaatje dat vertelt van de doodsoorzaak. Ze zijn aangeboord en leeg geslurpt door een roofslak, een tepelhoorn bijvoorbeeld, die op zijn beurt ook weer is leeggegeten. Aan een gaper zit een bruin vel in de vorm van twee kokers. Dat zijn de resten van de sifons: surfen die schelpdieren kunnen uit- schuiven of intrekken. Met de ene zuigen ze water aan en met de andere spuiten ze het weer weg. Daar tussenin wordt het water gefilterd door maag en kieuwen, die er zuurstof en voedseldeeltjes aan onttrekken.
Het weekdierleven bestaat uit meer dan dat. het beschikt over een hart, geslachtsorganen en een voet , een sterke beweeglijke spier, die er uit ziet als een tong. Met deze voet kunnen sommige schelpdieren wandelen of zelfs springen.. In de schelp vind je ook de mantel. Een slak met een hoorntjes huis heeft er één, een mossel heeft er twee. Het zijn lapjes “vlees” die alles, zoals het hart, de kieuwen, de geslachtsorganen, de maag, de voet en de sifons omsluiten. De mantel beschermt alles en beschermt zichzelf met een schelp. Hoorntjes slakken maken een ingewikkeld gedraaide schelp.
Tweekleppigen, zoals mossels, maken twee schelpen. Deze passen met een scharnier aan elkaar en kunnen worden dichtgeklapt. Aan de binnenkant kan je twee ronde plekken vinden, daar hebben de sluitspieren aangehecht gezeten. Als je goed kijkt kan je ook de mantellijn , die de plek begrenst waar de mantel aan zijn kalken klep heeft gezeten, zien. Het maken van de schelp is helemaal het werk van diezelfde mantel. Die begint met een laagje parelmoer af te scheiden. Daaroverheen gaat een flinke laag aragonietkristallen of calcietkristallen bij de hoorntjes, die de grote vorm van de schelp bepalen. De buitenkant wordt bekleed met een beschermlaagje conchine. Elk van deze drie bestanddelen wordt door een andere zone van de mantel gemaakt. Hoe groter de mantel groeit, hoe groter de schelp meegroeit. Als nu het zeewater teveel zuur bevat wordt de buitenkant van de schelp niet sterk genoeg.
Na een stevige oostenwind, die het oppervlaktewater van de kust afduwt, maar het bodemwater naar het strand toe stuwt, kan je veel schelpen op het strand verwachten. Als je thuis komt met de gevonden schelpen lijken de kleuren weg te zijn. Met wat lak kan je ze eventueel nog een beetje nat laten lijken.