Paddentrek

Groene kikker

Een bekend fenomeen. Jaarlijks trekken de amfibieën naar hun paaiplaatsen. Padden, bruine en groene kikkers, kleine en grote watersalamanders zoeken hun weg naar een sloot, vijver of moerasgebied om te paren. Vanaf eind februari tot half april komen de kikkers en padden weer uit hun winterverblijfplaats te voorschijn. De trek begint al bij een temperatuur van 5 of 6 graden. Eerst vervellen ze en stropen ze het oude vel af, dat ze opeten. Vervolgens begeven ze zich naar de paaiplaatsen. De temperatuur en de vochtigheid hebben wel invloed op de trek, maar het belangrijkste blijft toch de inwendige klok.

Alleen geslachtsrijpe dieren trekken. Hormonen spelen hierbij een grote rol en zorgen dat de eitjes en het zaad in het begin van de lente al ontwikkeld zijn. Dan ontstaat de trekdrift. Om bij de paaiplaatsen te komen moeten vaak betrekkelijk grote afstanden worden afgelegd.

De bruine kikker en de gewone pad zijn de grootste trekkers. Alle dieren van een bepaalde populatie trekken ongeveer gelijke tijd naar een bepaalde sloot of vijver: hun geboorteplaats. Meestal trekken ze in de nacht zonder te kwaken. De mannetjes komen het eerst op de paarplaatsen aan. Hoe ze hun paar plaatsen lokaliseren is niet precies bekend. Maar gebleken is dat de bruine kikker altijd bij tegenwind trekt. Ze herkent waarschijnlijk aan de geur van algen uit een bepaalde vijver als zijnde de geboorteplaats. Ook als hun geboorteplaats is opgedroogd keren ze nog twee jaar naar deze plek terug.

Op trek sneuvelen veel amfibieën door dat ze worden over reden door het verkeer. Op verschillende plaatsen worden de dieren een handje geholpen met het oversteken van de weg. Eerst worden ze tegen gehouden door een stuk gaas of iets dergelijks en als ze opzoek gaan naar een doorgang langs deze barrière vallen ze in een ingegraven emmer. De volgende ochtend komt hulp die ze de weg overzet. Daarvoor is de hulp van vele vrijwilligers nodig.