Riet van de Water
Elke avond horen we een kwaakkoor in de sloot. Dit zijn de groene kikkers, waarvan de mannetjes met grote blazen onder en naast de bek, de vrouwtjes proberen te lokken. Als dat lukt klimt het veel kleinere mannetje direct en zonder pardon boven op dat vrouwtje en laat haar niet meer los totdat ze haar eitjes legt, waar hij dan direct zijn sperma over uitspreidt. Als dat gebeurd is laat hij haar verder met rust, sterker nog, hij verdwijnt zonder gedag te zeggen.
Het sperma bestaat uit zeer veel kleine bolletjes met een heel klein zwiepstaartje. Het is de bedoeling dat deze bolletjes elk een eitje weten te vinden, waar zij zich naar binnen friemelen. De eitjes zakken naar de bodem, maar ze zijn beschermd met een heel klein laagje gelei, wat opzwelt door het water en waardoor het geheel weer gaat drijven. De zon verwarmt dit alles en de piepkleine inhoud van elk eitje kan gaan groeien. Na 11 paar dagen zijn het dikkopjes en zo groot dat ze zelfstandig gaan zwemmen. Ze hebben dan nog kieuwen en een zwemstaart. Dan zijn het nog steeds visjes, kikkervisjes. De kieuwen zorgen voor de zuurstofvoorziening, maar langzaamaan zijn er ook poriën in de huid, die de zuurstof uit het water kunnen doorgeven.
Na ongeveer twee maanden verdwijnt de staart en in plaats daarvan komen er achterpootjes. Daarna groeien de voorpootjes en de kieuwen verdwijnen. Intussen zijn de longen sterk genoeg om de ademhaling te kunnen regelen. Later hebben deze longen ook een functie bij het kwaken. Deze kleine kikkertjes blijken erg lekker te zijn. Slechts 2% van de dril wordt een volwassen kikker. Ze worden in het larve stadium gegeten door water roofkevers en libellenlarven, bootsmannetjes en wat er nog meer zwemt in de sloot. Als ze wat groter worden en op de kant kruipen, dan zijn de vijanden kraaien, blauwe reigers en zelfs merels. De kleintjes die dit overleven zijn na twee jaar volwassen.
We kennen in Nederland diverse kikkersoorten, die niet allemaal even massaal voorkomen. De meest voorkomende is de bruine kikker, die zijn winterslaap (in tegenstelling met bovengenoemde kikkers) NIET IN het water houdt, maar op het land, tussen vochtig blad enz. Hij is herkenbaar aan een donkerbruine plek achter het oog, met een lichte streep eronder.
Daarnaast hebben we drie soorten groene kikkers: de gewone groene kikker, als boven omschreven. Deze leeft in slootjes en watertjes met veel riet en is een lawaaierig type. Eigenlijk zijn dit kannibalen, want vleeseters en de kinderen zijn in staat elkaar op te eten als ze niet iets anders vinden. De grote groene kikker is 2x zo groot als de gewone en zit graag in groot water met veel flap en begroeiing om zich te kunnen verbergen. Hij heeft grote zwemvliezen aan de achterpoten. Hij kwaakt niet, maar “blaft” en hij eet ook kleine kikkers. De poelkikker heeft een iets zachtere kwaak en komt voor in heel kleine slootjes.
De PADDEN maken ongeveer eenzelfde cyclus door. Padden zijn vaak wat verder van hun geboortevijver af en moeten dus verder lopen om terug te gaan. Soms moeten ze wel 10 km of nog verder. Zo kan het gebeuren dat ze snelwegen oversteken en worden doodgereden. Vrijwilligers graven putten om emmers in te zetten, zodat de padden in plaats van onder een auto in een emmer belanden. De vrijwilligers brengen ze ’s morgens naar de overkant, zodat ze weer vrolijk hun weg vervolgen. Een mannetje probeert al een paartje te vormen door alles wat van zijn grootte is te omhelzen. Is het toevallig een ander mannetje, dan laat deze dat door een afweerroep merken. Is het een vrouwtje, dan klimt hij onverwacht, zonder iets te vragen, op haar rug en houdt zich de verdere tocht stevig aan haar vast. Hij laat zich gewoon op haar rug naar het water brengen. Hierdoor is hij verzekerd van een vrouwtje en zij vindt het goed om dezelfde reden. Zodra ze het water bereiken worden de eitjes en sperma in snoeren afgezet. Als dit alles goed gaat heeft het mannetje zijn plicht gedaan en verdwijnt.