Uit de Levende Natuur, november 1911
Schrijver: E. de La Riviere
Om ons doel IJsselmonde te bereiken zullen we ons moeten inspannen. Hoewel tegen een uur of vier lopen mag een natuurvriend niet opzien. Het begin van de wandeling is overigens vrij vervelend.
Na de twee Maasbruggen gepasseerd te zijn, komen wij in de zeer lange eentonige Rosestraat . Aan de ene kant zien we een muur, waarlangs de stoomtram rijdt, aan de andere kant een rij huizen, die ook nog veel op elkaar lijken. Maar achter die muur bevindt zich een uitgestrekt botaniseerterrein. Als we door een van de poorten gaan komen we in een soort verwilderde tuin. We vinden een aantal belangwekkende kruiden; o.a. Kanariegras, Berganie, Schijfkamille, Moederkruid, Avondkoekoeksbloem, Franse silene en Wilde Reseda. Een mooie oogst dus. Wanneer wij een minuut of tien verder lopen zullen wij ook Bilzenkruid en Wollige toorts kunnen aantreffen. (..)
Wij keren nu door stof en vuil naar het eind van de Rosestraat terug en passeren de eerste slagbomen van de spoorbaan, die begroeid is met Zandkool, Zwarte Nachtschade en Reseda. Langs een grote fabriek vervolgen wij onze weg. Op zij van de spoorbaan is een zandterrein , waarop nog een plant van onze gading groeit n.l. de lichtrode Kegelsilene, vergezeld van Koekruid, Duizenblad, Alsem, Klein Hoefblad en verschillende grassen.
Links zien wij nu de Maas. Tussen de rivier en de dijk waarop wij staan is een brede uitgestrekte vlakte begroeid met bosjes van wilg en els, waartussen duizendknopen), Zilverschoon en Blaartrekkende boterbloemen welig tieren. Benedendijks bevindt zich een sloot , waarlangs de knotwilgen zich in het water spiegelen. Aan de overzijde van de sloot, strekken zich in de blakende zon korenvelden en akkers met aardappelen uit. Als onkruiden tieren hier Boerenkers, Aardrook (ook wel Duivekervel genaamd) en Klaprozen. Deze laatste vrolijken het korenveld buitengemeen op, dat anders eentonig en stijf zou zijn. Verderop kan men zich met een beetje goede wil op een duinvlakte wanen, de heuvelachtigheid, de zanderige grond, de kreupelbosjes en planten als Jacobskruiskruid en Stalkruid, doen er sterk aan denken. Komen wij op zijwegen, dan vinden wij Kleine egelskop, Gele Morgenster, Gele lis, Pastinaak, Ogentroost, Kroontjeskruid of Wolfsmelk en op een oud bruggetje het vrij zeldzame Blaasvarentje. Lopen wij door , dan vinden wij eerst weinig, maar op het eind van de dijk wordt het iets beter; hier groeien Leverkruid, Peen, IJzerkruid, Kroonkruid en de mooie met vuurrode bloemen prijkende Aardakker. (..) Hier eindigt de zandvlakte ; ze wordt begrenst door rietbossen, die aan de oever en een eindweegs in de Kreekse haven staan.
Aan de overzijde van dit watertje strekken zich ook nog de grote rietvelden uit, die we straks zullen bezoeken. Wij moeten daarvoor een omweg maken en gaan rechtsaf en daarna links een brug over. Beneden aan de dijk staan de wilgen midden in het water, dat de Kreek genoemd wordt , op de keienhelling een soort waterkers met gele bloemen. Aan het eind van de dijk staat een wegwijzer, wij gaan de weg naar IJsselmonde. Het is een echte dorpsstraat, vooral in het voorjaar is het hier heerlijk wandelen.
Links de onvermijdelijke wilg, nu met Polypodium (Eikvaren) begroeid. Rechts achter de haag, boomgaarden, sneeuwwit en rood door bloesems van appels en peren. Een heldere sloot scheidt de boomgaarden van de daarachter gelegen rietlanden, waarin Kattenstaarten en Andoorns bont gekleurde plekken vormen. Midden in de dorpsstraat staat een hoge korenmolen. Achterom gaande komen wij op een smal dijkje, dat in de richting van de Maas loopt. Het is omringt door een kreek, die met kort riet en biezen bedekt is. Wij vinden op de dijk die met potscherven en koolstronken, de Brunelle en de Ruige Weegbree. De Rietbossen zien er aanlokkelijk genoeg uit; wuivende pluimen met kattenstaarten, andoorns, wederikken, pijptorkruid, scheerling en andere schermbloemigen er tussen. (..)
Het verder gaan op het dijkje wordt ons bemoeilijkt door metershoge brandnetels omslingerd door hop, dan eens braamstruiken, die overvloedig vrucht dragen, maar ons met hun stekels hinderen. Midden in deze woestenij staat het Knopig Helmkruid, dat druk door vliegen wordt bezocht. Bij de plek , waar wij voor het eerst over een smalle watergeul moeten stappen, gaan wij de rietbossen in, die wij aan de andere oever van de Kreekse haven al zagen. Onze moeite wordt beloond. De moerasbodem als een mat bedekkend groeit hier het Groot Springzaad.
Hier is heerlijk ’s morgens in de vroegte. In het diepe water zwemmen grote scholen baars en snoeken, de wilde eenden die in de Kreek nestelen, vliegen rond, bloemen ontplooien hun blaadjes. Het landschap maakt indruk op ons. Het verkoelende morgenwindje maakt, dat de riethalmen een melodieus geluid laten horen, de rode daken van dorp schitteren en fonkelen in de pas opgekomen zon. En achter ons stroomt de rivier, het gezang van het riet, dat alles doet aan de mooiste poëzie denken. (..)
We lopen een stuk door tot we niet verder kunnen. Onze weg wordt verspert door een wild bruisende stroom. Bij eb stroomt hier nl. het stilstaande water van het moeras in de Kreekse haven. Er is niets aan te doen, wij moeten terug en vervolgen onze weg door de Dorpsstraat, nagegaapt door de boerenjongens, die trachten te raden wat er in onze trommels zit. De een zegt wormen en de ander heeft het over kikkers. Maar geen denkt er aan dat er ook planten in zouden kunnen zitten. Hoe treurig is het toch dat deze mensen die de hele dag te midden van de natuur zijn, het mooie er maar niet van inzien.
De Dorpstraat is vrij lang, maar eindelijk komen we toch aan de dijk, die naar de gemeente Ridderkerk voert. Het is een lommerrijke weg, beneden zien we boerenhuisjes met tuintjes aan de voorkant, waarin frisse Riddersporen, Goudsbloemen, en O.I.kers pronken. Hier en daar zien we aarden schotels met huislook op de daken van schuurtjes. Misschien heeft de eenvoudige bewoner ze erop geplant om inslag van de bliksem te voorkomen. Maar misschien doet hij dat alleen omdat zijn grootvader dat deed en is hem de eigenaardige betekenis onbekend. Tussen de heggen van vlier en meidoorn vallende zuiver witte kelken van de winde en de gele bloemen van Stinkende Gouwe op. Te midden van deze kalme landelijke omgeving trekt een grijs en somber gebouw onze aandacht. Het staat aan de ingang van een soort park, dat naar ik ervan las in het boekje v.d. Voo “In het Polderland” dat het park van Huys ten Donck een nogal eigenaardige flora moet hebben. Deze schrijver voegt er de opmerking bij dat de door hem gevonden kruiden nl. 1 Heksenkruid, 2 Dagkoekoeksbloem, 3 Gewoon Nagelkruid, 4. Groot Springzaad, 5 Bosveldkers en 6 Robertskruid uitsluitend bosplanten zijn en dat dus het Park van het Huys ten Donck een deel van een aloud bos moet zijn. Ik vind evenwel dat planten als 1, 3, 4 en 6 niet op ouderdom en op een bos wijzen. Het zijn immers niet uitsluiten bosplanten. Want heksenkruid komt ook in het Rotterdamse Park voor, nagelkruid eveneens en ook op een eiland in de Plas. Het Groot Springzaad vonden we pas op een stuk moeras aan de Kreek. En de Robertskruid komt op verschillende andere plaatsen voor. Het is echter een feit, dat het statige huis en bos de indruk maken zeer oud te zijn. (..)
In plaats van in IJsselmonde de Dorpstraat verder te volgen, hadden wij ook met het bootje van Fop Smit over kunnen varen naar Kralingse veer, bekend door zijn zalmvisserij. Vanaf dit plaatsje tot aan Rotterdam, vinden wij een hoge dijk, die aan de Maaszijde beschermd wordt door een oude stenen muur en waarachter zich nog een smal stukje uiterwaard uitstrekt, dat iedere vloed geheel onder loopt.
Dalen wij langs een van de vele, met groene, gladde wieren begroeide trapjes naar beneden, dan worden we gewaar, dat de brokkelige muur is overdekt met een grote menigte kruiden. Tussen de met aarde gevulde naden merken we allereerst het muurleeuwenbekje op, waarvan hier ook de witte variëteit voorkomt. Door hun vlezige stengels en blaadjes kunnen twee soorten Sedums onderscheiden; Muurpeper (Sedum acre) en Wit Vetkruid (Sedum album), die het tot op de droogste gedeelten van de muur goed uithouden. Het St. Janskruid, het Glaskruid en de Hoenderbeet bloeien hier en daar tussen de ruwe steenklompen. De eerste plant is zeer bekend uit de middeleeuwse toverkunst en werd gebruikt om boze geesten te verdrijven. Aan dit gebruik herinnert dan ook de oude naam Jaag-den-Duivel.
Bij het kerkje staan hele bossen Wilgenroosjes tussen het riet en in het voorjaar ziet de moerassige bodem hier geel van de Dotterbloemen. Aan de Maas groeit het Waterkruiskruid. Meer naar de muur toe groeien tussen de stenen het Groot Hoefblad, Poelruit, Winden, Braamstruiken, Zuringplanten, Kervel en nog vele anderen. Maar wie ijverig langs de muur zoekt, zal zeker niet “platzak” thuis komen.
Daar is de oude Plantage met zijn forse stammen en sombere bladmassa’s. De avond begint reeds te vallen, laten wij de gelegenheid waarnemen om de Arondskelk in al zijn pracht te bewonderen. Was het iets later in het jaar, dan zouden wij bij de spoorweg aan de Maaskant, het Koekruid, een drietal walstrosoorten, Witte Steenraket en Pijlkruidkers kunnen vinden. In de donkere bosjes is de atmosfeer heerlijk zwoel, de bladeren zijn nat van de dauw. Padden en kikkers scharrelen onbeholpen over de dorre bladeren, om insecten te vangen, boven ons horen we het gepiep van de vleermuizen, terwijl af en toe een nachtvlinder pijlsnel voorbij schiet. Daar staat hij de koningin van de nacht, grijze mugjes omzweven de door de schuinse zonnestralen zwakjes verlichte bloemschede. De purperen lokkolf trilt bij onze stappen dromerig heen en weer. De mugjes aangelokt door de aaslucht, vliegen er op af. En storten als door een onweerstaanbare kracht aangetrokken, in de donkere ketel., waar zij voedsel en warmte in overvloed vinden. Peinzend staren we op het wonderschone natuurtafereel, totdat een sneltrein, die gillend voorbij vliegt, ons op een ruwe manier tot de werkelijkheid deed terugkeren. Een paar minuten later is alles weer stil in de omtrek, de opschrikte houtduiven zijn weer gaan rusten, de bladeren van de struiken ritselen niet meer. Nog een laatste blik werpen wij op de Aronskelken, ze zijn weer in de duisternis gehuld, en voeren het lente feest voort in de zwoele Mei-nacht. Tegen onze zin verwijderen we ons en onze stappen kraken door de stilte.
Wij zijn weer op de weg en met een flinke pas gaat het huiswaarts, ons hart vervuld van het raadselachtige en schone wat wij zagen. Na een hele dag gewandeld te hebben, komen we weer in het stadsgewoel terug, wat ons niet mee valt.
Onze buit is echter niet gering en als we thuis zijn hebben we verscheidene dagen werk om alles goed te bekijken. Haal de bloemen uit elkaar, vergroot ze met een loep en teken ze na. Determineer ze en tracht uit uw boeken zoveel mogelijk bijzonderheden te weten te komen, op deze manier onthoud u hun kenmerken en eigenschappen het gemakkelijkst. Vooral het tekenen met de pen is een zeer aangename bezigheid, die de mooie, karaktervolle lijnen van het plantenlichaam ons nog meer in het oog doen vallen. Maar ruk niet alles uit, stel u tevreden met een enkel takje of verzamel zaad van de gevonden plant. Dan kunnen anderen er ook van genieten..