Riet van de Water
Sneeuwkristallen worden gevormd in de hoge, ijle en zeer koude luchtlagen door opstijgend gas of waterdamp dat door bevriezing rechtstreeks overgaat in vaste vorm. In het opstijgende gas bevinden zich heel kleine zwevende deeltjes (stof of zout of roet enz.) die dan de kern worden van de te vormen kristallen. De simpelste kristallen vormen zich in deze ijle lucht, omdat de relatieve vochtigheid daarin op dat moment heel laag is en er bij wijze van spreken weinig materiaal voorhanden is.
Deze kristallen bestaan uit prisma staafjes, driehoeken of eenvoudige zeshoeken. Deze sneeuw komt voor in de z.g. “veer-” wolken of cirrus. Er is ook sneeuw die geboren wordt in vochtige, niet zo erg koude lucht en hierin zijn de kristallen veel uitbundiger van vorm. Het begin van dit kristal is net als hierboven beschreven, heel eenvoudig, maar groeit onmiddellijk uit (door de relatieve vochtigheid) tot een microkosmos van richels, randen en holtes. Zoiets gebeurt meestal in het voorste front van een sneeuwbui.
Maar ook de kristallen uit de cirruswolken kunnen, al dalend, terecht komen in koude vochtige luchtlagen, waardoor zich steeds meer watermoleculen kunnen hechten aan het kristal, zodat dit gaat groeien. Soms ontstaan er hagelkorrels (bij veel vocht en lage temperatuur), maar als temperatuur en vochtigheid de juiste samenstelling hebben om sneeuw te vormen, dan hechten de reeds bestaande twee- of drielingen, die eender zijn omdat ze dezelfde ontwikkeling hebben doorgemaakt, zich aan elkaar tot ingewikkelde structuren zoals op de plaat is afgebeeld.
Ongeveer 4.000 van deze uiterst minieme kristallen zijn nodig voor de vorming van één sneeuwvlok. Vraag: hoeveel kristallen gaan er in één sneeuwbal? Natuurlijk is het leuk om zelf die sneeuwkristallen eens te bekijken. De beste resultaten bereikt u als er fijne, droge sneeuw valt. Vang de sneeuwvlokken bij voorkeur op met een velletje zwart papier dat in het vriesvak van de koelkast is bewaard. Dan heeft u de mogelijk de ijskristallen rustig te bekijken.