Riet van de Water
De zwart/olijfkleurige kever met een gele zoom langs borststuk en schilden haalt de benodigde zuurstof aan het wateroppervlak. Daar richt hij zijn achterlijf op om vervolgens de achterlijfpunt boven het wateroppervlak uit te steken. Als hij dan zijn dekschilden iets optilt kan de verse lucht door ademhalingsopeningen worden opgezogen. Bovendien ververst de kever de lucht die tussen het achterlijf en de dekschilden wordt vastgehouden d.m.v. fijne haren. Terwijl de kever onder water is, betrekken de overige ademhalingsopeningen verse lucht uit de voorraad onder de dekschilden. De wijfjes hebben in de lengterichting van de dekschilden groeven lopen, het mannetje heeft gladde dekschilden. Eigenlijk kunnen ze heel goed vliegen, maar brengen toch hun leven door in het water. Met zijn verbrede achterpoten, die bovendien voorzien zijn van twee rijen lange stevige haren, roeit hij zich snel vooruit.
Het wijfje legt 1 ei per keer in een gleufje, dat ze met haar legboor in de stengel van een waterplant maakt. De daaruit komende larve is een van de meest geduchte rovers uit het zoete water. Volgroeid zijn ze 5 cm. lang, groen/geelbruin van kleur en met een paar vlijmscherpe kaken. Ze lopen en zwemmen over de bodem, maar moeten ook naar de oppervlakte om lucht te halen. Volgroeid kruipt hij op het land en verpopt zich in een cel in de modder. De kaken van een larve zijn hol. Door deze holle kaken wordt een verteringsvloeistof in het gegrepen prooidier gespoten. De weefsels van het slachtoffer worden hierdoor omgezet in een half vloeibare brij, die weer door de kaken wordt opgezogen. Dit gaat zo door tot de prooi nog slechts bestaat uit een leeg omhulsel. Als de larve eenmaal volgroeid is, kan hij net als zijn ouders uitstekend voor zichzelf zorgen. In andere landen heet de larve niet voor niets “watertijger”. De volwassen kevers daarentegen kauwen hun voedsel. Ze zijn zo vraatzuchtig, dat ze zonder enige aarzeling bijten. Houd je vingers uit de buurt!