De witte paardenkastanje is geen inheemse soort. De boom komt oorspronkelijk uit het zuid-oosten; de Balkan, van Anatolië tot China. Het verhaal gaat dat in de 12e eeuw de kruisridders zich afvroegen hoe de Mongoolse vorst het voor elkaar kreeg zijn rijk enorm uit te breiden van China tot aan de Donau. Het was in oppervlakte het grootste rijk uit de wereldgeschiedenis.
Zijn troepen verplaatsten zich op kleine Mongoolse paarden die bekend staan om uit hun enorme uithoudingsvermogen, ze kunnen wel 100 km per dag afleggen. Iets waarover de kruisridders zich erg verbaasden.
In hun zoektocht naar een verklaring ging de mare dat dit kwam omdat de paarden van de Mongoolse ruiters het meel van gemalen vruchten van de kastanje door hun voedsel kregen. Een aanwijzing dat een kastanje goed zou zijn voor het paard vond men in het hoefvormige ‘litteken’ dat op de tak van een paardenkastanje is te vinden. Zelfs de ‘nageltjes’ waarmee het hoefijzer is vastgenageld zijn daarin terug te vinden. Het ‘litteken’ geeft de plek aan waar vorig jaar het blad aan de tak was gehecht. De ‘nagels’ waren de aders waarmee het blad werd gevoed.
Het aardige aan een kastanjetak is dat je goed kunt zien hoeveel de tak het afgelopen jaar is gegroeid. We zien op bepaalde afstanden een soort ringetjes om de tak, dat zijn de littekens van knopschubben die de eindknop in vorige jaren heeft achtergelaten. De afstand tussen twee van die ringetjes is de afstand die de tak in een bepaald jaar is gegroeid. De groei kan per jaar sterk verschillen. Door van de eindknop terug te kijken en de ringetjes te tellen kunnen we uitrekenen hoe oud een bepaalde tak is! Als we meerdere takken vergelijken zullen we ook zien dat niet alle takken even hard zijn gegroeid. Een tak die minder zonlicht vangt zal minder snel groeien. Als daar geen verandering in komt zal hij achterblijven en kan hij uiteindelijk afsterven. Een tak krijgt geen voedsel van een andere tak!
De
kastanjeboom bloeit nu. Uit de dikste knoppen is een grote “kaars” verschenen. Elke
“kaars” bevat wel honderd afzonderlijke bloemen.
De bloemen hebben een honingkenmerk om de insecten,
vooral hommels, de weg naar de nectar te wijzen. Verse bloemen bevatten de meeste nectar. De
insecten zien aan de kleur van het honingmerk hoe vers de bloem is. Het
honingmerk kleurt in eerste instantie geel en is na een dag rood gekleurd. De
’rode bloemen’ worden minder vaak bezocht.