Myrian Borger
Al fietsend door de polders van Rhoon viel mijn oog op een voor mij onbekend plantje. Opvallend was de schoonheid van de roze, rode bloemen. Na wat speurwerk in mijn plantengids kwam ik uit op de naam, Gewone duivekervel.
Het is een weinig opvallend eenjarig plantje, hoogstens 50 cm hoog wat je mei tot en met september langs wegen, akkers en in tuinen tegen kunt komen. Een bijzonderheid is wel dat er in de spoor aan de achterkant van elke bloem nectar zit, maar dat de meeste insecten hiervoor nauwelijks of geen belangstelling hebben. Dat deert het plantje niet want met zelfbestuiving komen er ook vruchten. Fumária stamt af van het Latijnse woord fumus, wat rook betekent. Maar wat heeft rook nou met dit plantje te maken? Heukels biedt het antwoord.
Vroeger meende men dat het plantje zich uit damp, die uit de aarde opsteeg, kon ontwikkelen. Vandaar de bijnaam Aardrook. Gezeten om het haardvuur vertelde men elkaar dat heksen en tovenaars de plant in hun offervuur wierpen en zij door de rook van Duivekervel onzichtbaar werden. Een andere verklaring voor de naam is iets vrolijker van aard. Meisjes meenden dat wanneer je Duivekervel op je boezem droeg, de eerste de beste vrije man die je tegen kwam je toekomstige echtgenoot zou worden. Ook werd het door diezelfde meiden geplukt en gekookt met melk en weiwater. Het rode vocht werd op feestdagen op hun wangen gesmeerd. Blozende wangen was het effect. Een veel goedkopere “rouge” dan die we nu kopen bij de drogist.
Een meer logische verklaring voor de mooie naam van het plantje is dat het graag gegeten wordt door duiven. En vanwege de gelijkenis met de bladeren van het kuikenkruid Kervel, heet dit algemeen voorkomend plantje Gewone duivekervel.