Een beschreven rondwandeling.
Aart van Dragt
Winter
In de natuur lijkt de tijd nu even stil te staan.
Bomen zijn kaal, planten lijken afgestorven, maar onder de grond (en daardoor beter beschermd tegen de kou) wachten ze in bollen, knollen of wortelstokken het voorjaar af om dan door hun reserves een flinke voorsprong op te bouwen boven soorten die uit zaad moeten opschieten.
Dieren trachten het energiegebruik te verminderen. Vleermuizen en egels gaan in winterslaap, anderen zoals insecten etende vogels gaan over op ander voedsel als bessen en zaden. Maar als de vogels de winter hebben overleefd, hebben zij die hier zijn gebleven, een voorsprong op vogels die een uitputtende trek naar het zuiden hebben gemaakt. Onze winterse roodborstjes vertrekken straks naar het Noorden om plaats te maken voor roodborstjes die in zuidelijke streken hebben overwinterd.
Naarmate de winter vordert zien we steeds meer tekenen van het naderende voorjaar. Aan de els en hazelaar verschijnen meeldraden, vogels beginnen te fluiten en de eerste gele bloempjes van het klein hoefblad en speenkruid zijn op zonnige plaatsen te zien: Haal een frisse neus en maak een wandeling door dit afwisselende gebied. U zult zien in de natuur is altijd wat te beleven.
Rondwandeling plattegrond met cijfers behorende bij de wandeling:
(Tip Is deze niet zichtbaar ververs dan de pagina)
Historie
Uit het vlakke polderland rijzen langs de Rotterdamse weg de begroeide heuvels van het Gorzenbos op. Onder deze heuvels ligt huisvuil, bouw – en sloopafval, veegvuil van straten, slib uit straatkolken en baggerspecie uit Ridderkerk en omgeving dat gedurende tientallen jaren is gestort. De stortplaatsen zijn daarna afgedekt met ca. 80 cm dikke laag grond (klei, veen en zand). Tevens werd aarde gebruikt die vrij kwam bij het graven van de moerasgebieden en de aanleg van de nieuwe waterzuivering.
Op 4 november 1972 was het zover, voor deze zaterdag was een boomplantdag georganiseerd en de eerste bomen en struiken werden door 60 Ridderkerkse mannen, vrouwen en kinderen geplant. In de loop der jaren is een aantrekkelijk 40 hectare groot recreatiegebied ontstaan.
1. Onderhoud
De wandeling start op de parkeerplaats.
In de winterperiode wordt er hard gewerkt in het park, want juist nu kunnen zonder veel te verstoren onderhoudswerkzaamheden worden uitgevoerd. Het riet wordt plaatselijk gemaaid om dicht groeien van de natte gebieden te voorkomen. Er wordt gesnoeid om struiken te verjongen en de wandelaar straks weer ruimte te geven. Ook de wandelpaden worden regelmatig verbeterd. Van de verstoring die deze werkzaamheden geven is na enkele seizoenen weinig meer te zien.
2. Bos
Het eerste gedeelte van de wandeling gaat over de Oude Belt. Sinds 1972 is deze beplant. Van de eerste generatie bomen zijn alweer vele verdwenen. Het waren vooral populieren die het park snel een groen aanzicht gaven en beschutting aan meer kwetsbare soorten boden. De tweede generatie beplanting (eiken, beuken, essen, esdoorns) krijgt nu de gelegenheid om uit te groeien. Struiken als meidoorn, vlier en hazelaar nemen een belangrijke plaats in de ondergroei.
Welke boom is dat?
Zeker de helft van het jaar zijn de loofbomen kaal. Hoe zie je in die periode nu voor welke boomsoort je staat? Er zijn vele manieren om bomen in de winter te herkennen. Het eenvoudigste is om te kijken of je verdorde bladeren, vruchten of zaden ziet. De vorm van de takken kan je al wat over de soort vertellen. Zijn het rechte twijgen, als een esdoorn, of maakt de twijg bij elke knop een hoek, zoals de linde doet. Hoe zitten de knoppen aan de tak. Zit er een groepje op het einde (eik) of zitten ze bijvoorbeeld op een steeltje (els). Wie in deze tijd van het jaar een boomsoort wil herkennen heeft voldoende mogelijkheden.
3. Hazelaar (Corylus avellana)
Ooit is deze struik aangeplant als vulhout. Hiervoor zijn goedkope struiken gebruikt die meehielpen om het park snel een groen uiterlijk te geven in de tijd die bomen nodig hadden om uit te groeien. Nu de bomen volwassen worden zijn een deel van die struiken verdwenen. Deze veelstammige struik kan zich ook op de donkere plekken in de schaduw van de bomen handhaven. Haar lange takken (let op, bolronde bladknoppen) stuurt ze naar elke plek waar het zonlicht doordringt. Heel de winter zien we de meeldraden aan de takken hangen. Maar half januari worden ze steeds langer. Uiteindelijk bungelen de geelgroene, rupsachtige meelkatjes aan de takken. Het stuifmeel uit die katjes wordt door de wind naar de stampers van de vrouwelijke bloemen gebracht. Die zitten verborgen in een dikke, groene knop. De stampers, die daar uitsteken, zien er uit als een karmijnrood spinnetje.
Geschild hout
Konijnen eten het liefst diverse kruidachtige gewassen. Maar in de winter en vooral als er sneeuw ligt hebben konijnen het moeilijk. Om toch hun honger te stillen vreten ze de bast van de bomen. In het bos vallen deze lichte geschilde stammen en takken goed op. Als een stam rondom geschild is, dan is de sapstroom onderbroken en is de boom ten dode opgeschreven. Jonge aanplant wordt daarom tijdelijk beschermd door de stam met kippengaas af te schermen. De laatste jaren is dit vaak niet meer nodig, omdat door ziekten het aantal konijnen sterk is teruggelopen.
Speenkruid (Ranunculus ficaria), bloei: februari – april
Een van de eerste bloemen die overal op voedselrijke gronden verschijnt is het gele sterretje van het speenkruid. Het bloempje lijkt op een glanzende boterbloem met smallere kroonblaadjes. Al in november verschijnen vaak de eerste (lepelvormige) blaadjes boven de grond, gekieteld door het zonlicht dat door de bladerloze takken de bodem weer kan bereiken. Het plantje ligt als een bosje op de grond om maximaal te profiteren van het schaarse winterlicht. De stralende bloemetjes worden i.v.m. de lage temperaturen door weinig insekten bezocht. Het plantje produceert dan ook zelden zaden. Toch weet het zich uitstekend te handhaven. Na de bloei groeien in de bladoksels knolletjes, die nieuwe planten voortbrengen. Kijk maar eens! Het plantje heeft haast want als in mei de bladeren aan de bomen verschijnen wordt het weer donker op de bodem. Dan vergelen de bladeren van het speenkruid waarna ze verdwijnen.
4. Zandsteen
De grillige, met letters ingekerfde zachte zandsteen, rechts van het pad, is een stuk van een gietvorm uit de Staalgieterij Bakker. Door dit Ridderkerks bedrijf zijn in de loop der jaren tienduizenden kubieke meters gieterijzand naar de stortplaatsen in de Gorzen afgevoerd. Deze steen is een van de grootste versteende brokken die daar tussen zat. Het materiaal is ook in veel Ridderkerkse tuinen verwerkt. Hieraan kwam een einde toen men bemerkte dat in dit produkt ook giftige stoffen zaten.
Rioolwater-zuiveringsinstallatie
Als het blad van de bomen is heb je aan de rechterkant van het pad uitzicht op de rioolwater-zuiveringsinstallatie die eind 1974 in gebruik genomen is. Hier wordt het afvalwater van Ridderkerk, Hendrik Ido Ambacht en de Beverwaard op biologische wijze gezuiverd, alvorens het in de rivier de Noord wordt geloosd.
Dit is een plek waar een vogelspotter even zal stilstaan om te kijken naar de vele vogels die op en rond de bassins te zien zijn. De betrekkelijke rust die er heerst, maakt het afgesloten terrein aantrekkelijk voor (broedende) vogels en kleine zoogdieren.
5. Eiken (Quercus robur)
Op de plaats waar het wandelpad afbuigt lopen we door een jong bos van zomereiken. De populieren die hier voorheen stonden hebben bijna allen plaats moeten maken voor de eikenbomen. Jonge eiken dragen in de winter vaak nog gedeeltelijk oude bladeren die de jonge twijgen en het groepje bladknoppen op het einde van de tak tegen vorst moeten beschermen. Als de bomen ouder worden zijn ze beter tegen koude bestand en in de winter zijn ze dan kaal. Dat kransje bladnoppen aan het einde van de tak maakt in de winter het herkennen van een eenvoudig.
Bramen (Rubus fruticosus)
Op deze plaats bevindt zich veel braamstruweel. Dat komt omdat in het verleden hier veel organisch afval, van elders aangevoerd, is gestort. Bramen, maar ook brandnetels, reageren snel op zo’n overvloed aan voedingsstoffen. Deze snel groeiende planten nemen veel van deze voedingsstoffen op en bezorgen op deze wijze dit verterende afval weer een plaatsje in de kringloop van de natuur. In de winter blijven de bramen grotendeels voorzien van groene bladeren. Pas in het voorjaar als de nieuwe bladeren verschijnen vallen ze af.
Winterkoning (Troglodytes Troglodytes)
Het winterkoninkje is het hele jaar aanwezig. Het kleine vogeltje broedt graag in takkenrillen en dichte struikgewas. De wintergroene wilde bramenstruiken vormen een perfecte schuilplaats. Met een parmantig opgericht staartje is het vogeltje de hele winter op zoek naar spinnetjes, rupsen en insecten. Bij ijzel en aanhoudende vorst hebben ze het heel moeilijk om de winter te overleven. Maar op een zonnige dag in de winter klinkt vaak hun luide zang. Let op de triller aan het einde van het liedje. Op zulke dagen is ook de zang van de roodborst en de heggemus te horen.
Esdoorn hakhout
Links in de bocht, voor het lange pad terug, zien we een hoek met uitgelopen stobben esdoorns. Het is nu even kijken maar dan zie je dat veel stammen op een zelfde voet staan. Het is verbazend hoeveel boomsoorten je bijna bij de grond kunt afhakken en die dan opnieuw uitlopen. De wilgen in het griend kennen we allemaal, maar ook essen werden door de boeren vaak als hakhout onderhouden omdat de dikke buigzame takken goede diensten bewezen als gereedschapstelen. Eikenhakhout op de Veluwe leverde een halve eeuw geleden nog het looizuur voor het looien van leer voor de Brabantse schoenindustrie. Het eigenaardige is dat als hakhout onderhouden bomen vaak ouder kunnen worden dan gewoon uitgegroeide soortgenoten.
Op de foto is de weg die de Oude en Nieuw Belt scheidt te zien. Dit was de weg die de vrachtauto’s met afval namen en het havenkanaal opvulden met afval. Ze gingen door tot er een flinke heuvel tot een flinke heuvel overbleef. Toen de Oude Belt vol was begon men met de Nieuwe Belt. Over het afval werd een laag vruchtbare aarde gestort. Deze aarde kwam vrij bij de aanleg van de waterzuivering. Later is ook de vrijgekomen grond van de speelvijver voor het afdekken gebruikt. Aan de hoogte van het muurtje is te zien hoe dik de laag aarde (ca. 80 cm) is waarin de bomen kunnen wortelen.
6. Populieren, pioniers in ruste.
Op deze plaats mogen de pioniers die het kale park zo snel een groen uiterlijk moesten geven oud worden. Populieren groeien in 10 jaar wel 20 meter de hoogte in. Ze kunnen wel een mensenleeftijd meegaan. Net als bij mensen zijn populieren van 100 jaar een zeldzaamheid. Zelfs de groei is vergelijkbaar met een mens. De eerste twintig jaar in de hoogte en daarna neemt de boom voornamelijk in omvang toe. Het zijn nu de grootste bomen van het park.
De populieren zijn stekken van eenzelfde moederboom. Deze klonen bezitten precies dezelfde eigenschappen. Hierdoor zullen ze gelijktijdig in bloei komen. Aan het einde van de winter verschijnen de wondermooie rode katjes. Later zullen ze weer in zaadpluizen veranderen waarmee de bodem bedekt kan worden. Het zachte hout wordt in de papierindustrie en klompenmakerij gebruikt.
Italiaanse aronskelk (Arum italicum)
Onder de populieren groeit een groepje Italiaanse aronskelken. Het opvallende pijlvormige blad verschijnt als in de herfst de bladeren van de bomen vallen en verdwijnt weer als in het voorjaar de jonge bladeren het zonlicht verhinderen tot de bodem door te dringen. Maar daarvoor heeft het nog gebloeid met een opvallende kelk waarin ze muggen lokt die pas weer na enkele dagen kunnen ontsnappen om het stuifmeel naar een andere bloem over te brengen..
Mezen
Naast kool- en pimpelmezen zwermen in de winter regelmatig staartmezen door het park. Dit opvallend zwart – wit gekleurde vogeltje valt op door zijn lange staart. Staartmezen met een brede zwarte baan over het oog zijn onze eigen broedvogels. Die met een helemaal witte kop komen uit het noorden.
Uiterst beweeglijk buitelen ze om de twijgen op zoek naar voedsel. Net als alle mezen maken ze een typisch geluidje waardoor je ze steeds weer herkent. Het is een soort contactroep; van hier ben ik. Zo blijven ze bij elkaar als ze voedsel zoeken.
7. Rivierbedding
Dit water is een restant van een vroegere rivierbedding van de Merwede (nu de Noord geheten). Deze geul werd de Oude Haven genoemd omdat ze voor de oorlog toegang gaf tot de haven van Ridderkerk. De haven lag toen nabij de Ringdijk bij Bas van der Heiden. De naam Havenstraat herinnert hier nog aan. Op de voedselrijke bodem hebben riet en lisdodde de overhand. Als er niet gemaaid en gebaggerd wordt stapelen de afgestorven plantenresten zich op en als laatste stadium van verlanding zullen wilg en els zich gaan vestigen. Hier ziet u hoe een groot deel van onze streek er uitzag voor de mens zich er definitief vestigde.
Paardenkastanje (Aesculus hippocastanum L.)
Nog voor u bij de lange brug komt staan links enkele kastanjebomen. De grote kleverige knoppen aan het einde van de takken maken de herkenning gemakkelijk. Aan zo’n tak is veel af te lezen. Op de takken ziet u op onregelmatige afstanden kringetjes rond de takken. Daaraan kunt u zien, hoeveel de tak in een jaar is gegroeid. Als u een tak goed bekijkt ziet u ook het litteken dat een afgevallen blad heeft achtergelaten. Dit vertoont een grote gelijkenis met een paardenhoef. Zou de boom zo aan zijn naam zijn gekomen?
Pomphuisje
Hier ziet u nog een stukje Ridderkerkse historie. Het huisje bood vroeger onderdak aan een pomp waarmee het overtollige water uit de polder Het Zand naar de Oude Haven werd gepompt.
Niet alleen uit historisch besef heeft men dit uit 1925 daterende gebouwtje laten staan, het vormt tevens een goede mogelijkheid om te schuilen. Helaas werd de oorspronkelijke bakstenen gevel opgeschilderd om de aangebrachte graffiti aan het zicht te onttrekken.
Abelen (Populus alba)
Bij het voormalige gemaaltje staan een paar abelen. Deze populierensoort heeft een opvallende witte stam. In de schors is een opvallend wybertjes patroon te ontdekken. Deze openingen in de bast gebruikt de boom om ook in de winter te kunnen ademen. Andere bomen hebben ook zulke openingen in de bast maar die vallen minder op.
Gelijk een wilg is een abeel een vroege bloeier. Ze bloeien al voordat er blaadjes (met zilvergrijze onderzijde) aan de bomen zitten. Dan heeft de wind de vrijspel om het stuifmeel van de mannelijke meeldraden naar de vrouwelijke katjes over te brengen. Een boom is mannelijk of vrouwelijk. Nooit zijn beide geslachten in een zelfde boom verenigd.
8. De zandplassen
We lopen nu tussen de verschillende waterpartijen door. Het samenstel van vijvers wordt de ‘Zandplassen’ genoemd omdat ze in de voormalige polder Het Zand zijn uitgegraven. Heel vroeger heette dit gebied het Ronde Zand. Waarschijnlijk zo genoemd naar de ondergrond; een mengeling, waarin veel zand zit.
Het wandelpad voert ons onderlangs de Puinberg. In het lage land staat een groepje elzen.
Zwarte elzen (Alnus glutinosa)
Langs het pad staan enkele zwarte elzen. De bomen zitten vol donkere proppen. Mezen en geelgroene sijsjes doen zich de hele winter te goed aan de zaden uit haar proppen. Aan de takken zien we dan al compact gebouwde nieuwe katjes zitten, die in februari, aan lange sierlijke meeldraden, hun stuifmeel aan de wind prijs geven. Een bijzonderheid die niet te zien is, is dat de boom knolletjes bacteriën aan haar wortels heeft die stikstof uit de lucht binden en zo de bodem verrijken. Op deze wijze helpt de els haar eigen voedsel te maken en kan ze groeien op plaatsen waar geen andere boom kan overleven. Zoals in moerasgebieden.
Mooi
Als het gele winterse licht over het riet strijkt geeft dat een prachtig plaatje. Rietpluimen beijzeld of met sneeuw bedekt doen je zelfs in deze kille tijden even stilstaan om te genieten.
Klein Hoefblad (Tussilago farfara L.) bloei: februari -april
Als de winter op zijn einde loopt komt op een van de eerste warme dagen een gele op paardebloem gelijkende plant te voorschijn. Op de stralende bloemen komen op zonnige dagen vliegen, bijen, hommels en de eerste vlinders af. Klein hoefblad is te herkennen aan een met roodachtige schubben en dichte beharing bedekte stengel. Hiermee beschermt het zich tegen de nu nog extreme temperatuur- wisselingen. Dit plantje is vooral een pionier en verschijnt op plaatsen waar in de bodem is gerommeld of langs waterkanten waar door afslag telkens nieuwe plekken vrij komen. Als de plant uitgebloeid raakt komt pas het blad te voorschijn. De vorm gelijkt enigszins op een paardenhoef. Maar vroeger werd het blad als middel tegen hoest gebruikt. Wellicht luidde de naam ooit hoestblad.
Hommelkoningin
Er zijn maar weinig insecten te zien als het klein Hoefblad bloeit. Maar vast zult u in deze tijd een flinke gonzende hommel vlak boven de grond zien vliegen. Het is een koningin die de winter heeft overleefd en nu op zoek is naar een muizenholletje om een nest te maken. In dit nest legt ze eitjes waaruit steriele werksters komen. Zo’n hommelstaatje wordt tussen de 100 en de 120 hommels groot. In het najaar ontstaan mannen en vruchtbare vrouwtjes. De mannetjes sterven na de paring en de vrouwtjes zoeken na de bevruchting een plaats om te overwinteren. Als de kou uit de lucht is komen ze op de eerste warmere dagen te voorschijn op een nieuwe nestplaats te zoeken. Op de foto een Aardhommel, te herkennen aan het witte kontje
9. Puinberg
De forse puinheuvel is ontstaan door het storten van 300.000 kubieke meter onverbrandbare afvalstoffen van allerlei aard. In de puinberg is door de Natuurvereniging IJsselmonde een winterverblijfplaats voor vleermuizen gemaakt. Deze bestaat uit een betonnen tunnel welke 25 meter lang, 1.80 meter hoog en 1 meter breed is. In 2002 is deze heuvel nog eens met 10 meter aarde opgehoogd tot circa 22 meter hoog!
Liguster (Ligustrum vulgare)
Aan de voet van de berg zien we in de winter weinig struiken waar nog groene bladeren aan zitten. De ligusterstruik behoudt heel lang zijn groene bladeren. Een reden waarom hij als haagplant bekend geworden is. Aan het einde van de takken zit meestal nog een toef zwarte bessen. De bessen zijn voor vogels onschadelijk maar dat geldt niet voor mensen. Als de liguster als haag wordt gesnoeid worden de bloemen en daarmee ook de toekomstige bessen weggeknipt. Dus ziet u zelden bessen aan een liguster haag.
Geheimzinnige paadjes
Wie de puinberg via het fietspad beklimt moet eens even stil staan en zijn blik over het weiland onder aan de heuvel, aan de zijde van de Crezeepolder, laten gaan. Wie goed speurt ziet tientallen mysterieuze paadjes in het gras lopen; hier en daar gaan ze onder de gazen afscheiding door. Het zijn konijnenpaadjes die gebruikt worden als de schemering is gevallen. Hierlangs gaan ze op weg naar voeder en vergaderplaatsen. Maar als er onraad dreigt rennen ze als een haas achter het witte, opwippende staartje van hun voorganger naar het veilige konijnenhol terug.
10. Stille meertje of Gorzenmeer
Wie richting Kinderdijk kijkt ziet achter de Deltadijk een langgerekt meer, dat is ontstaan toen, begin jaren zeventig, een deel van de voor deze dijk benodigde klei op deze plaats werd uitgegraven. Veel watervogels maken gebruik van deze rustig gelegen plas. Aan de haaks op de dijk lopende rietstroken is nog te zien waar de voormalige polderslootjes lagen. De daarin aanwezige rietwortels hebben de ontgraving van de klei overleefd. Het riet wordt in de winter gemaaid. Belangrijk is dat niet al het riet in het zelfde jaar gemaaid wordt. Veel vogels zoeken voedsel en een schuilplaats tussen de dorre halmen. De bruin met geel gekleurde roerdomp valt erg op als hij zich niet kan verstoppen tussen het riet. Deze vogel is in de winter al een aantal malen in dit gebied gezien. Straks in het broedseizoen zijn er weer vogels die alleen in overjarig riet wensen te nestelen.
Kaardenbol (Dipsacus fullonum)
Boven op de heuvel valt een massa dorre stengels van een stekelige plant op. De gedroogde bloemhoofdjes zijn erg gewild in bloemstukjes. Lang geleden werden ze gebruikt om vlas te kaarden. Ook putters, ook wel distelvinken genoemd, zijn gek op de zaden en zijn hier vaak te vinden.
De kaardenbol is een tweejarige plant. Na de bloei sterft ze af. Wie goed rondkijkt ziet groene bladrozetten van de jonge plantjes die straks in de zomer tot twee meter hoge planten uitgroeien. Meer over de kaardebol
11. Voormalige speelvijver
We lopen langs de waterplas terug. Zelfs in de winter is nog goed te zien dat verschillende plantensoorten bij elkaar staan. Ze profiteren van kleine verschillen. Riet staat op plekken waar het meeste voedsel aanwezig is. De algemeen heersende windrichting spoelt de meeste plantenresten naar de oostelijke oever. Riet groeit juist op deze plekken omdat ze veel voedsel nodig heeft om jaarlijks twee meter uit te kunnen groeien. Andere planten groeien juist op plekken waar minder voedsel aanwezig is omdat ze daar minder concurrentie van snel groeiende soorten ondervinden.
Grote lisdodde (Typha latifolia)
Op verschillende plekken zijn lisdodden te zien. Deze “rietsigaren” zoals ze vaak genoemd worden werden vroeger wel in de herfst in huis gehaald. Groot was de paniek als in de loop van de winter het zaad ging pluizen en de hele “sigaar” in duizenden zaadjes met pluis uit één viel. Dit proces, waarmee het zaad verspreid wordt is in de winter duidelijk te zien. De rietgors is verzot op de zaadjes van de lisdodde en gaat er bovenop zitten en pikt de zaadjes tussen het pluis weg. Hierdoor takelt de “rietsigaar” nog sneller af.
IJspret
Ooit was deze plas in de zomer geliefd als speelvijver, nu wordt deze plas in de winter als er ijs ligt graag bezocht door schaatsers. De beschutte ligging en de geringe waterdiepte (max. 90 cm) zorgen er voor dat hier al snel geschaatst kan worden.
Valse Acacia (Robinia pseudoacacia)
Op de heuvel ter hoogte van de watertrap, zien we achter het stenen muurtje een aantal bomen met een zeer diep gegroefde schors staan. In de kroon kunnen we in het begin van de winter de platte peulvruchten zien hangen. Zijn Latijnse naam Robinia pseudo-acacia dankt hij aan de Franse hofarts J.Robin die de boom in 1630 uit Amerika in Europa introduceerde. Deze snelgroeiende boom levert stamhout met vergelijkbare kwaliteit als ons eikenhout. Maar het takhout is zeer bros en waait er snel uit. Het “vals” slaat niet op de stekels op de jonge takken maar op de gelijkenis met de uit Australië afkomstige echte Acacia
Sneeuwklokjes (Galanthus nivalis) bloei: februari – maart
Als u de plas bent rondgelopen en bijna bij de uitgang tegenover de parkeerplaats is aan gekomen moet u in februari / maart eens onder de struiken kijken. Daar zijn dan op verschillende plaatsen sneeuwklokjes te zien. Op een zonnige dag vliegen er ook al bijen rond die voor de bestuiving zorgen. Zonder hulp van de mens zal deze inheemse plant deze groeiplaats wellicht niet bereikt hebben. Meer over de sneeuwklokjes en winteraconieten
12. Haagbeuken (Carpinus betulus)
In het bos achter de vijver zien we een paar bomen staan met dorre bruine bladeren. Het zijn haagbeuken, die in de winter deels hun blad vasthouden. Ook jonge beuken doen dit. Beide soorten werden vaak in tuinen als haag gebruikt om deze af te schermen. Het blad is langs de rand gekarteld en voelt ruw aan terwijl het beukenblad een gladde rand heeft en minder ruw aanvoelt. De vruchten in trossen verschillen duidelijk van de napjes van de beuk. Ze blijven lang hangen.
Een haagbeuk kan tot een flinke boom uitgroeien. Het harde hout wordt gebruikt voor hamertjes in piano’s.
Gelderse roos (Viburnum opulus)
De hele winter zijn wel een paar rode bessen van de gelderse roos te vinden. Ze blijven lang aan de boom hangen omdat vogels deze voor ons giftige bessen niet lekker vinden. Pas als er niets meer te vinden is wordt deze reserve aangesproken. In het voorjaar bloeit deze struik met hortensia-achtige bloemen. Maar familie van de roos is hij niet; wel van de kamperfoelie. Er is maar één vogel die gek op haar bessen is; de pestvogel, een zelden verschijnende wintergast. Waarom zou het vroeger geen best teken zijn als men deze prachtige vogel zag?
13. Moerasgebied
Een aanvullende wandeling kunt u nog maken rond het moerasgebied. In het moerasgebied is het riet de voornaamste plant. Door krachtige uitlopers kan ze vlug grote oppervlakten bedekken. Riet neemt door zijn enorme groeikracht veel voedingsstoffen op. Bij het inlaten van water in de Gorzen wordt dit eerst in dit moerasgebied voorgezuiverd. In dit proces heeft het riet een belangrijke functie. Tussen de stengels verzamelen zich slibdeeltjes en plantenresten. In de winter wordt een deel van het riet gemaaid. Als maaien achterwege bleef zou door opslag van wilg en els het moeras met het riet verdwijnen. Niet al het riet wordt in dezelfde winter gemaaid want veel insecten overwinteren in rietstengels en bepaalde vogels broeden graag in overjarig riet. Ook meerkoet, waterhoen en fuut maken gebruik van het riet voor hun nestgelegenheid. Dus riet maaien is een goede zaak maar niet alles in een keer.
Knotwilgen
Langs de sloot staan prachtige knotwilgen ter herinnering aan het verleden.
Elke boer had vroeger wel zo’n rijtje knotwilgen langs de sloot. Hier hakte hij in de winter twijgen om manden, fuiken of beschoeiing van te maken. Dikkere stelen werden voor gereedschapstelen of bonestaken gebruikt en wat over was werd als brandhout gebruikt. Omdat het hout geen looizuur bevat rot de kop snel in. Deze holle kop van een knotwilg is een gewilde broedplaats voor veel vogelsoorten.
Wilgenroosjes
Wie de takken in verschillende knotwilgen inspecteert ziet vast enkele donkere knoppen van een wilgenroosje. Een wilgenroosje is een galletje. Een galwespje heeft een eitje op een bladknop van de wilg gelegd waardoor deze tot een woekering wordt aangezet. Deze heeft de vorm van een roosje en valt extra op nu het blad van de boom is. In dit galletje groeit een toekomstige galwesp op.
Helaas .. maar gelukkig!
Helaas is ook aan deze wandeling een eind gekomen. We hopen dat deze wandeling u aanzet dit gebied regelmatig te bezoeken. Telkens is er weer wat anders te ontdekken. Mocht u de wandeling goed zijn bevallen dan zal het u zeker interesseren dat voor elk seizoen zo’n wandeling voor handen is.