Dintelse gorzen, een voormalig slikkengebied
Aart van Dragt
Eindelijk een mooie dag na enkele regenachtige dagen. Begin augustus, het prachtige weer lokt ons naar natuurgebied de Dintelse Gorzen.
We parkeren onze auto aan het einde van de Vlietdijk. Een informatiebord aan de voet van de dijk vertelt dat er een achtvormige wandelroute door het gebied loopt. Bovenop de dijk hebben we gelijk al een weids uitzicht over het gebied. Voor ons strekt een goudgele boomweide uit, in de verte begrensd door bos, met daarachter een weids water tot aan de horizon. Het krioelt daar van de zeilboten waar tussen door de beroepsvaart een weg tracht te vinden. Als we een brede kreek overgestoken zijn, komen we op de boomweide. Daar pas zien we hoe het water dit landschap gevormd heeft. Eeuwenlang heeft het water, geholpen door de getijdestroming, het gebied in- en uitgestroomd en daarbij is een landschap van geulen, platen en kreken ontstaan.
Die situatie is bevroren toen door de ingebruikname van de Philipsdam (1983) het water zich heeft terug getrokken. Nu onttrekt de begroeiing van grassen en kruiden die situatie aan het oog en je ziet het pas als je door het terrein loopt. Zeventig Schotse Hooglanders en tachtig Shetland hengsten voorkomen dat het gebied dichtgroeit. Slechts hier en daar staat een boswilg op de vlakte. Die soort smaakt zeker niet zo lekker. Het gebied wordt vanuit de dijk begraasd en aldaar worden de dieren in de winter bijgevoerd. Wie verder het terrein intrekt ziet steeds meer bosvorming bestaande uit wilgen en vooral berken. Zelfs adelaarsvarens zien hier kans tot ontwikkeling te komen.
Uiteindelijk komen we op de voormalige slikken. Dit gebied is van 15 maart tot 15 juli niet toegankelijk ivm het broedseizoen. In een brede geul die met bloeiende kruiden als Heelblaadje, Jacobskruiskruid, Rode ogentroost, Guldenroede en het alles overheersende Koninginnekruid is begroeid zien we vele vlinders dartelen. Naast de bekende witjes waren er opvallende soorten als Atalanta’s, Dagpauwogen, Distelvlinders, verschillende blauwtjes, Bruin en Oranje Zandoogjes.
Dan komen we bij een bosje met door vraat beschadigde boswilgen met op de bast witte nachtvlinders zitten. In totaal wel vijftig gezien. In de scheuren tientallen lege poppen. Het blijkt de Plakker te zijn. Een nachtvlinder uit de beerfamilie waarvan het vrouwtje groter is dan het mannetje en grote witte vleugels heeft en die desondanks nauwelijks vliegt. Ze lokt het kleinere mannetje met haar hormonen. De talrijke mannetjes zien we als dollen rond de bomen vliegen. Hier en daar zien we al een pakket rose eitjes op de schors geplakt. Die eitjes dekken ze weer af met haren uit hun achterlijf, zo als op de foto is te zien.
Door de bosrand gaan we verder naar een vogelscherm aan de waterkant. Bij onze nadering vliegen er twee grote zilverreigers voorbij. Voor ons op een van de strandjes, honderden ganzen; Brandganzen, Grauwe ganzen en Canadese ganzen.
Op de terugweg steken we via een loopbrug een natte kreek over. We lopen verder en daar staan een aantal Schotse Hooglanders in het water verkoeling te zoeken. Aan de andere oever ligt de rest van de kudde onder de bomen, een stier met brede horens houdt op de oever de wacht. We lopen over het dierenpaadje langs de oeverwal en zien tot onze verbazing het zeer zeldzame Goudknopje. Een pioniersplantje uit Zuid Afrika dat pas in 1972 voor het eerst in ons land ontdekt is. Het plantje houdt van een zilte bodem. Hier op het door hoeven plat getrapte pad bevat de bodem nog net voldoende zout om te gedijen. Ook groeit hier de heemst (foto hiernaast), een soort uit de familie van Kaasjeskruiden die op de rode lijst staat en gedijt bij zilte condities evenals de aangetroffen Parnassia.
Opgetogen door deze bijzondere vondsten keren we terug naar de auto na eerst nog een kijkje bij het historische sluizencomplex (1824) te hebben genomen.